Voorbeeldweergave

Walter Vaes (1882-1958). Etsen en schilderijen

>

In 2021 ontving Musée L van Jean-Marie Gillis, emeritus hoogleraar aan de Université catholique de Louvain, een schenking van honderdachtenvijftig etsen van de Antwerpse schilder Walter Vaes. De tentoonstelling van een deel van deze schenking, aangevuld met enkele werken die door galerieën en privéverzamelaars worden uitgeleend, is de ideale gelegenheid om de link te leggen tussen de etsen en schilderijen van de kunstenaar en om de schijnwerper te richten op de onwezenlijke dimensie van zijn oeuvre, zoals die in de gravure wordt aangewend.

Tijdens zijn leven is Walter Vaes een gewaardeerd kunstenaar, maar nu is hij minder gekend. Zijn stillevens en portretten kaderen in een Vlaamse traditie, zij het voortaan met de inbreng van het realisme, dat in België doorbreekt nadat in 1851 op het Salon van Brussel De Steenkloppers van Gustave Courbet werd tentoongesteld. Protagonisten van deze realistische vernieuwing in de Antwerpse schilderkunst, zijn drie meesters – Hendrik Leys (1815-1869), zijn leerling Henri De Braekeleer (1840-1888) en Piet Verhaert (1852-1908) – die ook Vaes inspireren. 

Vaes stapt al snel af van het grote schilderij met historisch of mythologisch onderwerp en wijdt zich vanaf 1905 nagenoeg uitsluitend aan stillevens en portretten van kleiner formaat. Zijn dierenstillevens – een eenzame rog, een omgekeerde krab, een vissenkop op een bord, een karkas van gevogelte, enz. – situeren zich nog steeds binnen de perimeter van de “zichtbare en tastbare dingen” (Courbet), maar getuigen ook van een voorliefde voor het monsterlijke, dat alleen in gravures in alle vrijheid uitgedrukt kan worden. Die worden ingepalmd door angstwekkende insecten, monsters, hybride wezens (mens-schaaldier), een heel fantasmagorisch bestiarium geïnspireerd door Bosch en Breughel. Dat is des te meer het geval tijdens de Eerste Wereldoorlog, als de personages van deze “diablerieën” dienstdoen als karikaturen voor de Duitse en Oostenrijkse troepen die Antwerpen binnenvallen.

Bij de etstechniek, die vergelijkbaar is met de tekenkunst, wordt met een punt een tekening gemaakt op een met vernis afgedekte metalen plaat, die dan in een zuur wordt gedompeld, zodat de met de punt blootgelegde zones worden ingebeten; zo kan in geen tijd een tafereel buiten worden geschetst. In de landschappen van Vaes zijn de realistische en schilderachtige invloeden van de etsen van Hendrik Leys, Henri De Braekeleer en Piet Verhaert duidelijk herkenbaar. Zijn onwezenlijke en satirische manier van graveren is typisch voor de 19e eeuw, maar Vaes haalt zijn inspiratie eerder bij James Ensor (1860-1949), die hij uitvoerig heeft bestudeerd. Hij ontleent aan Ensor onderwerpen (schaatsers, de kathedraal van Antwerpen, Nieuwpoortse landschappen) en sommige technieken (cursieve en zeer beknopte stijl, korte en krioelende lijnen, zoals in zijn Kathedraal van Tours). Naar het voorbeeld van Ensor schommelen zijn etsen tussen vue en vision. In de hemels van Vaes ontspruiten uit de dwalingen van punt en geest nu eens wolken, dan weer monsterlijke wezens. De wolken in de hier tentoongestelde Vlaag in de duinen geven al een voorsmaakje van de wezens die in zijn latere etsen opduiken. Vaes graveert vaak zonder eerst een studie te maken, wat het vrije spel van punt en verbeelding op het koper alleen maar ten goede komt. 

Walter Vaes, Duivelarij, Herrschaften (Diableries, Herrschaften), 1916. Eau-forte sur papier Japon. Musée L, fonds Paul Masson – donation J.-M. Gillis, no inv. 2021.81. © Tous droits réservés / photographie : Musée L – J.-P. Bougnet.