Mediatie

Walter Vaes (1882-1958). Etsen en schilderijen

Bezoekersgid

In 2021 ontving Musée L van Jean-Marie Gillis, emeritus hoogleraar aan de Université catholique de Louvain, een schenking van honderdachtenvijftig etsen van de Antwerpse schilder Walter Vaes. De tentoonstelling van een deel van deze schenking, aangevuld met enkele werken die door galerieën en privéverzamelaars worden uitgeleend, is de ideale gelegenheid om de link te leggen tussen de etsen en schilderijen van de kunstenaar en om de schijnwerper te richten op de onwezenlijke dimensie van zijn oeuvre, zoals die in de gravure wordt aangewend.

Tijdens zijn leven is Walter Vaes een gewaardeerd kunstenaar, maar nu is hij minder gekend. Hij wordt geboren in Borgerhout, bij Antwerpen, in een familie van notabelen, intellectuelen en kunstenaars. Na enkele jaren van zijn kindertijd in Liverpool doorgebracht te hebben, vertoeft hij vaak in het atelier van zijn oom Piet Verhaert, genreschilder en etser, die hem beide technieken aanleert. Op zijn veertiende begint hij te studeren aan het Hoger instituut voor schone kunsten van Antwerpen, in het atelier van Albrecht De Vriendt (1843-1900), schilder en directeur van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij ontvangt alle eer waarop een academisch kunstschilder aanspraak kan maken: Grote Prijs van Rome in 1904, op zijn tweeëntwintigste, nominatie voor het Hoger Instituut voor Schone Kunsten van Antwerpen in 1924, verkiezing voor de Vlaamse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen in 1938. Zijn stillevens en portretten kaderen in een Vlaamse traditie, zij het voortaan met de inbreng van het realisme, dat in België doorbreekt nadat in 1851 op het Salon van Brussel De Steenkloppers van Gustave Courbet werd tentoongesteld. Protagonisten van deze realistische vernieuwing in de Antwerpse schilderkunst, zijn drie meesters – Hendrik Leys (1815-1869), zijn leerling Henri De Braekeleer (1840-1888) en Piet Verhaert (1852-1908) – die ook Vaes inspireren.

Vaes stapt al snel af van het grote schilderij met historisch of mythologisch onderwerp en wijdt zich vanaf 1905 nagenoeg uitsluitend aan stillevens en portretten van kleiner formaat. Zijn dierenstillevens – een eenzame rog, een omgekeerde krab, een vissenkop op een bord, een karkas van gevogelte, enz. – situeren zich nog steeds binnen de perimeter van de “zichtbare en tastbare dingen” (Courbet), maar getuigen ook van een voorliefde voor het monsterlijke, dat alleen in gravures in alle vrijheid uitgedrukt kan worden. Die worden ingepalmd door angstwekkende insecten, monsters, hybride wezens (mens-schaaldier), een heel fantasmagorisch bestiarium geïnspireerd door Bosch en Breughel. Dat is des te meer het geval tijdens de Eerste Wereldoorlog, als de personages van deze “diablerieën” dienstdoen als karikaturen voor de Duitse en Oostenrijkse troepen die Antwerpen binnenvallen. Deze onwezenlijke bezieling is al vóór de oorlog voelbaar, zoals blijkt uit een (hier tentoongestelde) kleine gravure uit 1905: De Marteling van Filips II. De titel verwijst naar de roman van Charles De Coster, De legende en de heldhaftige, vrolijke en roemrijke avonturen van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in het land van Vlaanderen en elders (1867); de protagonist Tijl Uilenspiegel is een personage uit de Duitse en later Vlaamse folklore. De Costers boek inspireert in het België van het begin van de 20e eeuw heel wat gravures (Albert Delstanche, Frans Masereel, Henri Van Straten, enz.). Op de kleine ets van Vaes wordt koning Filips II van Spanje door denkbeeldige wezens gemarteld.

Vaes graveert van omstreeks 1900 tot in de jaren dertig. In die tijdspanne creëert hij driehonderdvijftig etsen, die hij vaak ook zelf afdrukt. Zoals vele andere kunstenaars etst hij bij wijze van ontspanning, voor eigen rekening, en de etsen zijn bedoeld voor zijn naasten. Naast de “diablerieën” realiseert hij ook een schat aan pittoreske taferelen: een hoefsmid in zijn atelier, uitzichten op Antwerpen, kerken, tal van landschappen. Omstreeks 1907 verdwijnt het landschap uit de schilderwerken van Vaes, maar in zijn gravures blijft het alomaanwezig. Deze landschappen komen uit Italië, dat hij in 1905 bezoekt, van de oevers van de Middellandse Zee, die hij niet lang daarna leert kennen (Beiroet, Damas, Caïro, enz.), uit Zee-Vlaanderen (Koksijde, Veurne, Nieuwpoort) en tot slot ook uit Nederland (Veere), waar Vaes tussen 1914 en 1918 verblijft.

Bij de etstechniek, die vergelijkbaar is met de tekenkunst, wordt met een punt een tekening gemaakt op een met vernis afgedekte metalen plaat, die dan in een zuur wordt gedompeld, zodat de met de punt blootgelegde zones worden ingebeten; zo kan in geen tijd een tafereel buiten worden geschetst. In de landschappen van Vaes zijn de realistische en schilderachtige invloeden van de etsen van Hendrik Leys, Henri De Braekeleer en Piet Verhaert duidelijk herkenbaar. Zijn onwezenlijke en satirische manier van graveren is typisch voor de 19e eeuw, maar Vaes haalt zijn inspiratie eerder bij James Ensor (1860-1949), die hij uitvoerig heeft bestudeerd. Hij ontleent aan Ensor onderwerpen (schaatsers, de kathedraal van Antwerpen, Nieuwpoortse landschappen) en sommige technieken (cursieve en zeer beknopte stijl, korte en krioelende lijnen, zoals in zijn Kathedraal van Tours). Naar het voorbeeld van Ensor schommelen zijn etsen tussen vue en vision. In de hemels van Vaes ontspruiten uit de dwalingen van punt en geest nu eens wolken, dan weer monsterlijke wezens. De wolken in de hier tentoongestelde Vlaag in de duinen geven al een voorsmaakje van de wezens die in zijn latere etsen opduiken. Vaes graveert vaak zonder eerst een studie te maken, wat het vrije spel van punt en verbeelding op het koper alleen maar ten goede komt.

Bénédicte Duvernay

 

N.B.: de titels van de hier tentoongestelde etsen werden overgenomen van de referentielijst die Louis Lebeer opstelde toen in 1976 de koperen platen van Vaes werden verkocht door veilinghuis Campo & Campo. Lebeer was kunsthistoricus, conservator van het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek van België en een vriend van de kunstenaar. De titels in het Nederlands en het Frans stemmen niet altijd perfect overeen.